Hulp- en huppelloos – 2

Toen donkergrijs plaats had gemaakt voor nevelachtig zilver werd het tijd voor koffie, het befaamde kopje troost. Kon geen probleem zijn, dacht ik, na die Voltaren-gel en die Dafalgan. Tenslotte was het van de zetel naar de espressomachine nauwelijks 15 meter. Die afstand kon ik – na alle huppels van afgelopen maanden – waarschijnlijk op één been afleggen.
… Alweer had ik mezelf overschat. Na 10 meter moest ik – wilde ik niet vallen – mijn rechtervoet erbij halen. Pijnscheut van jewelste. Ik sprak mezelf streng toe. Niet onnozel doen, Verhelst. Denk aan alle mensen die kanker hebben of een andere levensbedreigende ziekte. Die willen allemaal met je ruilen.
… Helaas, mijn lijf was het niet eens met mijn hoofd. De rest van de afstand kroop ik dus weer. Daarna hees ik me overeind aan het aanrecht, tapte een espresso en liet me op een stoel zakken. Ik had een steunverband nodig. Zoveel was duidelijk.
Hoe pakte ik dat aan? Didier kwam pas ’s avonds thuis, de kinderen zaten ook op hun werk. Zou ik aan een van de buren vragen om me naar de apotheker te voeren? Hoewel ik zeker wist dat het antwoord positief zou zijn, stond het idee me tegen. Net als de rest van mijn familie vraag ik niet graag om hulp. Ik wil mijn plan kunnen trekken. Ik gooide dus geen berichtje in de WhatsApp-groep, kroop naar de badkamer om me aan te kleden, sprong daarna op één been naar mijn fiets en rolde die de deur uit.
… De fiets fungeerde als looprek. Het stukje van de voordeur naar de straat viel dik mee. Het fietsen zelf ook. De afstand van de fietsenstalling naar de winkel was een ander paar mouwen. In het openbaar kruipen wilde ik niet. Ik zette dus mijn tanden op elkaar en kreupelde naar de voordeur. Dertig meters die voelden als kilometers. Toen ik eindelijk binnen was, stond ik op het punt om uiteen te vallen, om te versplinteren.
(wordt vervolgd)